maandag 12 december 2011

Het Gilgamesj-epos



Het Gilgamesj-epos is zo’n 3000 jaar voor Christus in Mesopotamië (nu Irak) ontstaan en hoort daarmee tot de oudste literatuur die ons is overgeleverd. Het is het tijdloze verhaal over Koning Gilgamesj die zijn leven lang vecht met zijn verlangen naar onsterfelijkheid. Dat wij de strijd van koning Gilgamesj nu nog kennen, danken we aan de manier waarop het werd opgeslagen: in spijkerschrift op kleitabletten.
Koning Gilgamesj –voor tweederde god en voor éénderde mens- heeft de stad Uruk eigenhandig laten bouwen. Het is de grootste en rijkste stad van de wereld. Maar de halfgoddelijke Gilgamesj regeert zo tiranniek over Uruk, dat de goden besluiten hem een rivaal te geven. Het is Enkidu, die tussen de dieren in de wildernis opgroeit. Wanneer Gilgamesj van hem hoort, stuurt hij de hoer Sjamat naar hem toe. Deze vrouw moet Enkidu verleiden, tot mens maken en meenemen naar Uruk. Als Enkidu in de stad Uruk aankomt, daagt Gilgamesj hem uit voor een gevecht. Maar ze blijken gelijkwaardig aan elkaar. Gilgamesj en Enkidu worden bloedbroeders.
Ze trekken erop uit om grootse avonturen te beleven en daarmee voor eeuwig naam te maken. Hun grootste avontuur is de tocht naar het cederwoud om daar de goddelijke wachter Humbaba te overwinnen. Het wordt een tocht naar ‘the heart of darkness’. De strijd om het cederwoud eindigt met een overwinning, die ook een overwinning wordt op hun eigen angst. De eerste grote stap naar volwassenheid is gemaakt. Ondertussen is Isjtar, godin van de liefde, zo onder de indruk van de heldendaden en de schoonheid van Gilgamesj, dat ze met hem wil trouwen. Maar Gilgamesj wijst haar nogal arrogant af en roept daarmee de wraak van de goden over zich af: Enkidu wordt ziek. Gilgamesj moet toezien hoe zijn vriend steeds zieker wordt en uiteindelijk sterft. In verwarring blijft Gilgamesj achter over de zin van het bestaan:
“we hadden de goden uitgedaagd om ons voor eeuwig een naam te geven – gebleven is daarvan alleen de vraag of mijn dood net zo erbarmelijk zal zijn als die van Enkidu.”
Halsoverkop vlucht hij weg uit Uruk op zoek naar Uta-napisjti en zijn vrouw, de enige overlevenden van de zondvloed. Ze wonen op een eiland aan de rand van de wereld en zijn door de goden onsterfelijk gemaakt. Na een tocht vol ontberingen vindt Gilgamesj hen. Maar ook zij kunnen het geheim van het eeuwige leven niet onthullen. De dood zit nu eenmaal als een angel in het menselijk vlees. Als troost geeft Uta-napisjti hem een wonderplant die hem uiterlijk jong kan houden. Gilgamesj is dolblij. Helaas wordt op de terugreis de plant gestolen door een slang. Gilgamesj keert met lege handen naar Uruk terug. Wanneer hij zijn eigen stad daar in de verte ziet liggen, weet Gilgamesj dat hij zijn troost toch gevonden heeft: deze prachtige stad staat op zijn naam. Hij is het, die deze stad gebouwd heeft. En deze stad zal hem overleven.
Gilgamesj is volwassen geworden en doet zoals elke man: hij trouwt, krijgt kinderen en bouwt zijn stad verder uit. Maar aan het einde van zijn leven stelt Gilgamesj de goden nog een laatste keer de vraag naar de paradox van het menselijk bestaan: waarom moet de mens sterven terwijl al zijn daden erop gericht zijn iets onsterfelijks te scheppen?


Mesopotamia was een provincia die min of meer overeenstemt met het gebied dat we nu kennen als Mesopotamië. Het was slechts van 115 tot 117 in Romeins bezit.
Tot 115 was Mesopotamia een deel van het rijk van de Parthen. Toen de Parthische koning Osroes I echter de Exedares, de Romeinse vazalkoning van het koninkrijk Armenië afzette en zijn eigen neef Parthamasiris op de Armeense troon plaatste, trok de Romeinse keizer Trajanus met zijn troepen Armenië binnen. Hij heroverde Armenië en maakte het tot de Romeinse provincie Armenia (114). Osroene werd een Romeinse vazalstaat.
Vervolgens viel hij Parthië binnen. Eind 115 had Trajanus Noord-Mesopotamië veroverd; hij richtte het begin 116 in als de nieuwe provincia Mesopotamia. De keizer veroverde in dat jaar ook Zuid-Mesopotamië op de Parthen, en voegde het toe aan de provincie; ten oosten van de Tigris stichtte hij Assyria. In Parthië zette hij Osroes af en benoemde hij diens zoon Parthamaspates als Romeinse vazalkoning.
Nadat Trajanus in 117 overleed, verdreef de Parthische bevolking Parthamaspates en werd Osroes opnieuw koning van de Parthen. Trajanus' opvolger Hadrianus besloot in 118 de Romeinse legers die ten oosten van de Eufraat gelegerd waren terug te trekken. Armenia werd weer een vazalkoninkrijk van de Romeinen, Mesopotamia werd opnieuw een deel van het Parthische rijk.